Kemper

Tekst van Margriet Kemper.

Waarom zijn wij al onze schaduwen vergeten? Omdat ze zo vluchtig zijn? Maar zijn zij vluchtiger dan een toevallige ontmoeting met een vreemde op een zomermiddag, een wandeling in een sneeuwlandschap die wij ons precies kunnen herinneren?

Er is er één die ik niet ben vergeten, omdat hij geworpen werd door de volle maan in de achtertuin. Ik keek en keek, bewoog mijn armen, draaide mijn hoofd, liet deze in koude geworpen silhouetten vallen op het gras, het grind, de stenen muur.

Er is nog een enkele tweede die ik mij herinner, omdat ik voor het eerst in mijn leven erop werd gewezen dat zij gekleurd was, dat de schaduw van de blauwe pot anders was dan die van de rode bol.

Wij vergeten deze wereld, wij zien deze niet, omdat zij letterlijk gehecht is aan de eerste. De schaduwen zijn voor de dingen als de woorden die ze dragen. Wij zien noch zegen voortdurend stoel – tafel – lamp – raam en desondanks bewegen wij ons met het grootste gemak tussen en met de dingen (omdat de woorden niet de dingen zijn en andersom), halen wij hun namen met de grootste snelheid tevoorschijn (omdat ze zo vanzelfsprekend zijn), kunnen wij vervolgens zeggen: “Ga zitten. Wacht, ik zal het licht aan doen. Heb je zin in een glas? Hoe is het buiten?.”(omdat wij niet anders kunnen dan de dingen in hun verbondenheid ervaren).

De verschrikking van de dingen zondere schaduw is die van de dingen zonder taal.

Het meedogenloze middaguur is als het verbijsterende moment waarop we een woord zijn vergeten, iemand zien en stamelen, niet in staat haar naam in ons geheugen los te laten en dat web van herinneringen zijn werking te laten doen. Om daarmee van de ander een mens te maken, zoals schaduw de dingen laat leven.